Daders
Voor de moorden die in het kader van de Aktion Reinhardt werden begaan, was in eerste instantie de nazi-top verantwoordelijk in wiens opdracht de vernietigingskampen immers waren opgezet. De systematische moord op de joden in het Generaalgouvernement (Oost-Polen) werd gecoördineerd door de fanatieke nationaalsocialist Odilo Globocnik, het hoofd van de SS en politiediensten in het district Lublin. De hoogste leiding in het kamp was in handen van de kampcommandant, in Sobibor achtereenvolgens de Oostenrijkers Franz Stangl en Franz Reichleitner. Stangl was betrokken geweest bij de moord met gifgas op geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Na protesten van de christelijke kerken had Hitler in augustus 1941 besloten deze zogenoemde Aktion T4 te staken. Mede op grond van zijn werkervaring was Stangl het jaar daarop benoemd tot commandant van Sobibor, waar hij het vernietigingsbedrijf organiseerde. In augustus 1942 werd hij opgevolgd door zijn landgenoot Reichleitner, die een strenger bewind voerde dan zijn voorganger maar die zich zelf nauwelijks in het kamp vertoonde. De dagelijkse leiding liet hij over aan Gustav Wagner, die eveneens betrokken was geweest bij de moord op de geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Door talloze in het kamp tewerkgestelde gevangenen werd hij als een van de meest wrede SS’ers beschouwd. Iedereen probeerde zoveel mogelijk uit zijn buurt te blijven, want van hem was bekend dat hij gevangenen zonder enige aanleiding kon neerschieten. Samen met Karl Frenzel bepaalde Wagner welke joden van een nieuw transport in Sobibor moesten werken of in een werkkamp in de omgeving. De meeste gevangenen die in Sobibor aankwamen, stuurden zij echter direct naar de gaskamers.
"ik meen dat ik bij de joden geliefd was"
In totaal werden in Sobibor vijfentwintig tot dertig Duitse SS’ers ingezet, van wie er gemiddeld nooit meer dan achttien tegelijkertijd in het kamp aanwezig waren. Overlevende gevangenen die in het kamp enige tijd te werk waren gesteld, bewaren exacte herinneringen aan hun beulen. Want behalve de voortdurende en systematische moord door vergassing of de kogel oefenden de kamp-SS’ers een permanente terreur uit. Ook wie in het kamp moest werken was nooit zeker of hij niet – en dikwijls om het minste geringste – naar de gaskamer zou worden gestuurd. Uit de herinneringen van overlevenden komt naar voren dat vrijwel iedere SS’er zijn sadistische specialiteit erop na leek te hebben gehouden. Zo wordt van Hubert Gomerski verteld dat hij gevangenen doodde met een stok waar spijkers uitstaken. Paul Bredow had het dikwijls gemunt op jonge meisjes, die hij met zijn zweep bewerkte. Paul Groth en Kurt Bolender lieten honden los op gevangenen. Deze mannen gaven zich dagelijks ogen-schijnlijk zonder scrupules over aan allerhande gewelddadigheden, terwijl zij tegelijkertijd de moord op tienduizenden slachtoffers organiseerden. Maar welke herinneringen de kamp-SS’ers aan hun misdaden bewaren en aan de kortstondige contacten met individuele gevangenen die zij de dood in dreven, is niet bekend.
Wel beschikken we over biografische gegevens van enkele daders en ook hebben sommigen van hen uitspraken over Sobibor gedaan tijdens verhoren voor Duitse rechtbanken. Tijdens die processen bestreden zij de massamoord op zichzelf niet, maar allemaal gaven zij te kennen geen verantwoordelijkheid te voelen voor hun handelwijze, die zij bagatelliseerden of botweg ontkenden. Een onthutsend kijkje in het brein van een der daders gunde de gevreesde Karl Frenzel de aanwezigen in de rechtbank van Göttingen, waar hij in 1962 terecht stond. ‘Ik meen te kunnen zeggen’, verklaarde hij, ‘dat ik bij de joden geliefd was.’ Slechts Stangl, de eerste commandant van Sobibor, heeft zich bereid getoond na zijn arrestatie in Brazilië en uitlevering aan de Bondsrepubliek Duitsland langdurig met een journalist over zijn verleden te spreken. Maar ook zijn relaas heeft vooral de bedoeling zichzelf in een gunstig daglicht te stellen en zijn deelname aan de misdaden als onbeduidend af te schilderen.
Trawniki
Toen SS-Obersturmbannführer Stangl in april 1942 tot commandant van Sobibor werd benoemd, nam hij een dertigtal SS’ers met zich mee, die net als hij deel hadden genomen aan de moord op geestelijk en lichamelijk gehandicapten. De mannen die naar Sobibor waren overgeplaatst dienden een verklaring te ondertekenen waarin zij zich tot strikte geheimhouding verplichtten. Fotograferen in het kamp was ten strengste verboden en de SS’ers dienden ook na het verlaten van de dienst over hun werkzaamheden in het kamp te zwijgen. De SS’ers die het moorden organiseerden, mochten zich officieel geen bezittingen van de gevangenen toe-eigenen en dienden alle waardevolle voorwerpen en nog te gebruiken bezittingen van de slachtoffers naar het Duitse Rijk te laten overbrengen. Om de drie maanden mochten zij twee tot drie weken verlof opnemen. Op 12 februari 1943 vierden de kamp-SS’ers feest. Omdat het grootse deel van de Aktion Reinhardt achter de rug was, vereerde Reichsführer-SS Heinrich Himmler het kamp met zijn bezoek en te zijner ere werd een banket aangericht. Eerder die dag had de kampleiding een paar honderd meisjes en vrouwen uit Lublin naar Sobibor overgebracht om Himmler en zijn gevolg de buitengewone doelmatigheid van het moordbedrijf te demonstreren.
Ondersteund werd het Duitse SS-personeel door Oekraïense bewakers, die tevoren in Trawniki bij Lublin een opleiding hadden gevolgd. Het waren veelal krijgsgevangen gemaakte soldaten van het Rode leger, die al dan niet vrijwillig in Duitse dienst waren getreden. In veel gevallen stonden deze Trawniki voor de keuze: verhongeren in het krijgsgevangenkamp of als Hiwi’s (Hilfswillige) in Duitse dienst treden. Zij waren afkomstig uit bijna alle Sovjetrepublieken, maar de meesten kwamen uit Oekraïene en de Baltische landen. Vaak stonden zij onder aanvoering van ‘volksduitsers’ uit de Sovjet-Unie, die zowel Russisch als Duits spraken. In Sobibor waren steeds ongeveer tweehonderdvijftig Trawniki werkzaam. Zij bewaakten het kamp bij de poorten, stonden op de wachttorens en patrouilleerden rondom het kamp. Ook bewaakten zij de gevangenen van het Waldkommando, dat in het bos werkte. Binnen het kampcomplex bewaakten zij de ingangen tussen de verschillende kampsecties. Verder bewaakten zij Lager III, waar de gaskamers waren, om contacten tussen dit deel en de overige delen van kamp zo veel mogelijk te voorkomen. Op Duits bevel voerden zij de meeste executies in het kamp uit. Door de Poolse joden werden zij naar de kleur van hun uniformen de ‘zwarten’ of ‘karaloechies’ (kakkerlakken) genoemd. Niet zelden overtroffen zij hun Duitse meesters nog in wreedheid tegenover de gevangenen. Zij waren bewapend met zwepen en buitgemaakte Russische karabijnen. Maar omdat de Duitsers de Trawniki nooit helemaal vertrouwden – zo vluchtten in december 1942 twee van hen met vijf joodse vrouwen uit het kamp – kregen zij maar een paar patronen en alleen als zij dienst hadden.