Dutch-NetherlandsEnglish (United Kingdom)
Sobiborinterviews.nl
 

's Heeren Loo

"De patiënten die bij mij werden weggevoerd, waren allen zeer hulpbehoevend en grote stakkers. In verband met [hun] geestelijke en lichamelijke toestand was het mij onmogelijk om deze patiënten, bij ons kinderen genoemd, te verbergen".

Met leedwezen dacht geneesheer-directeur Dekker in mei 1945 terug aan de dag waarop twaalf joodse patiënten werden weggevoerd van ’s Heeren Loo, een instelling voor de verzorging van mensen met een verstandelijke beperking. Verspreid over verschillende paviljoens in de bosrijke omgeving van Ermelo werden in ’s Heeren Loo zo’n duizend patiënten verpleegd. In het eerste bezettingsjaar veranderde er niets voor de dertien joodse bewoners onder hen. Totdat in het voorjaar van 1941 een verordening van kracht werd die "personen van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede" verplichtte zich te registreren. De dertien joodse bewoners, waaronder een broer en zus, werden in april aangemeld op het gemeentehuis van Nunspeet. Tegen betaling van één gulden kregen ze een bewijs dat ze hadden voldaan aan de aanmeldingsplicht. Nog diezelfde zomer kregen ze te maken met een andere ingrijpende maatregel: in hun persoonsbewijs kregen ze een "J" gestempeld.

Op 29 maart 1943 verscheen in de kranten het bericht dat alle joden de oostelijke provincies moeten verlaten. Tot 10 april kregen ze de tijd om zich te melden: de meesten in kamp Vught maar zieken en invaliden in kamp Westerbork. Op 8 april kreeg geneesheer-directeur Dekker een telefoontje van de gemeentesecretaris van Nunspeet die hem waarschuwde dat de joodse bewoners weggehaald zouden worden. Dekker lichtte zijn artsen en paviljoenhoofden in. Een hoofdzuster kon zich later het dilemma nog helder voor de geest halen: "Ik heb de hele nacht wakker gelegen en liggen bedenken wat ik kon doen. Ik kon haar natuurlijk wel wegstoppen of wegsturen maar als de Duitsers waren gekomen, zou ze hebben geroepen en als ze aan de 'kinderen' gevraagd hadden of zij er gisteren nog was, zouden zij ja gezegd hebben".

Zaterdagmorgen 10 april reed onder politie-escorte een bus het terrein op om de joodse bewoners op te halen. Tussen de twaalfhonderd persoonsbewijzen zochten de agenten moeizaam naar de dertien exemplaren waarin een "J" gestempeld was. Pas toen de chef van de politie arriveerde met een lijst met namen van de dertien joodse patiënten, waren de persoonsbewijzen snel gevonden. De bus reed langs de paviljoenen om de patiënten op te halen. Twaalf van hen waren snel opgespoord maar de laatste, Jacob Cohen, bleef onvindbaar. Hij had zich verstopt in een kast en zou de bezetting op ’s Heeren Loo overleven.

Twee verpleegsters begeleidden de patiënten in de bus naar Westerbork. Onderweg zongen ze liedjes om hen gerust te stellen: "De kinderen hadden er geen idee van dat zij voorgoed weggingen en al helemaal niet wat hen te wachten stond", herinnerde een van de verpleegsters later. Bij kamp Westerbork aangekomen namen de verpleegsters afscheid en reden in de lege bus terug naar Ermelo. Die zelfde dag nog schreef geneesheer-directeur Dekker een brief aan de ouders van de weggehaalde patiënten met de boodschap dat hun kind "hedenmorgen door de politie is opgehaald van onze stichting en vervoerd naar kamp Westerbork".

Weggehaald uit hun vertrouwde en beschermde omgeving bleven de patiënten bijna drie dagen in Westerbork. Op dinsdagochtend 13 april 1943 werden zij met twaalfhonderd anderen op transport gesteld. Na drie dagen en nachten kwamen zij aan in Sobibor waar ze direct bij aankomst werden vergast.

 

bron en foto's: Moei J. de, Het leven niet waard: een geschiedenis van rassenwaan (2011, deel 8 uit de serie Getuigenissen van de Stichting Sobibor)

Op het terrein van 's Heeren Loo is een monument geplaatst voor de twaalf gedeporteerde bewoners.


Terug naar "Slachtoffers"

Let op: opent in een nieuw venster AfdrukkenE-mailadres