Dutch-NetherlandsEnglish (United Kingdom)
Sobiborinterviews.nl
 

Judith van Geens

Judith van Geens kwam ter wereld toen de jodenvervolging in volle gang was: op 8 januari 1943. Kleermaker David van Geens en handwerkster Keetje van Lochum hadden toen al veel mensen in hun omgeving zien verdwijnen. In hun huis aan de Rapenburgerstraat 46 in Amsterdam hadden zij hun rugzakken klaar staan.

Op een avond in februari werd ook het gezin Van Geens opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Bijna drie weken zaten David en Keetje daar op een stoel, te midden van honderden lotgenoten. Baby Judith, nog geen twee maanden oud, had een bedje in de crèche aan de overkant van de straat. Haar moeder mocht haar daar een paar maal per dag komen voeden.

Op 24 februari ging het gezin naar kamp Vught. David kwam in het mannenkamp en werd tewerkgesteld in de kleermakerij. Hij schreef een noodkreet aan zijn zusters in Amsterdam: “Onze maag rammelt iedere dag en wij verlangen naar een stukje brood. Stuur ons brood!”. Keetje en hun dochtertje kregen een plek in de barak voor moeders met kleine kinderen. Er waren niet genoeg kinderbedjes, er was geen babyvoeding en het wasgoed dat tussen de bedden hing, droogde nauwelijks.

Op 6 juni ontstond grote opschudding in het kamp: de moeders met kinderen moesten weg. David herinnerde zich later: “'s Morgens vroeg staan de vrouwen en kinderen in de stromende regen op de appèlplaats om weggevoerd te worden. De mannen staan er verslagen bij, op een afstand natuurlijk. Je weet wel dat als je te dichtbij komt, wordt je geslagen of voor de ogen van de vrouwen neergeschoten. Wel probeerden wij om mee te kunnen gaan. Op onze knieën hebben wij bij de poort gesmeekt, maar niets mocht baten”.

Een maand later wist hij een clandestiene brief uit het kamp te smokkelen waarin hij hoopvol is op een weerzien: “Ik heb nog steeds niets van mijn lieve vrouw en kind gehoord. Je kan wel begrijpen dat ik met de dag meer en meer naar ze verlang. Maar ik weet dat ik me flink moet houden om ze na de oorlog terug te zien. Mijn dochter is nu al zeven maanden oud, als ik haar terugzie zal zij vast al 'pappa' zeggen”.

De brief van David is geschreven op 13 juli. Dat zijn vrouw en dochtertje toen al een maand eerder, op 11 juni 1943, waren omgebracht, vernam hij pas na de oorlog. Twee dagen nadat zij met het kindertransport van Vught naar Westerbork vertrokken, werden Keetje en Judith doorgevoerd naar Sobibor waar zij direct bij aankomst vergast werden.

 

bron: Moei J. de, Judith van Geens: Amsterdam 8 januari 1943 - Sobibor 11 juni 1943 (2005; deel 2 uit de serie Getuigenissen van de Stichting Sobibor)


Terug naar "Slachtoffers"

Let op: opent in een nieuw venster AfdrukkenE-mailadres