Jules Schelvis
Jules Schelvis (Amsterdam 7 januari 1921) werd op 1 juni 1943 met zijn vrouw Rachel Borzykowski en schoonfamilie vanuit Westerbork op transport gesteld. Hij nam ook zijn gitaar mee als “welkome afleiding om je gedachten ergens anders te hebben”. Bij aankomst in Sobibor wist hij zich op het laatste moment bij een groep mannen te voegen die voor arbeid in het turfkamp Dorohucza geselecteerd was. Jules Schelvis is één van de achttien Nederlandse joden die Sobibor overleefden.
"voor ik het besefte werden vrouwen van mannen gescheiden"
Op 26 mei 1943 vond in het centrum van Amsterdam een razzia plaats waarbij ruim drieduizend joden werden opgepakt. Onder hen bevonden zich ook de 22-jarige typograaf Jules Schelvis, zijn vrouw Chel en haar familie. Het echtpaar had nog overwogen onder te duiken, maar opgezien tegen de problemen die daarmee gepaard zouden gaan. Zoals zovelen dachten zij in Duitse kampen tewerkgesteld te worden en zij hadden besloten zich te laten oppakken. ‘Heel rustig’, schreef Schelvis na de oorlog, ‘pakten we onze rug- en broodzakken, die reeds lang klaar stonden voor eventualiteiten.’ Per tram werden zij naar een terrein bij het Muiderpoortstation gebracht en van daaruit na urenlang wachten met een speciale trein op 1 juni naar Westerbork vervoerd. Na zes dagen verlieten zij bepakt en bezakt de barakken en werden op transport gesteld naar Sobibor.
Na vier dagen kwamen de slachtoffers in het kamp aan. De ontvangst voorspelde niet veel goeds. Door mannen met gummistokken en zwepen werden zij uit de wagons geslagen. ‘Ik herinner me nog goed’, aldus Schelvis, ‘hoe mijn schoonvader een geweldige slag met een zweep over zijn rug kreeg.‘ De gevangenen moesten naar een grote barak lopen en daar alle brood- en rugzakken, jassen en mantels neergooien op grote hopen. ‘Voor ik het eigenlijk besefte werden de vrouwen van de mannen gescheiden. Ik kon Chel niet eens meer kussen en omkijken mochten we niet.’ Schelvis heeft zijn vrouw niet meer teruggezien.
"uitgemergelde mensen trokken aan ons voorbij"
Uit de mannen werd een groep van tachtig jonge mannen geselecteerd voor, zo leek het, de ordedienst van het kamp en Schelvis slaagde erin ook in de groep opgenomen te worden. De mannen bleken echter uitgezocht te zijn voor werk in een naburig kamp. Van een SS’er kregen zij te horen dat zij iedere avond naar hun familie en kennissen in Sobibor mochten terugkeren voor de maaltijd en om zich te vermaken. Degenen die in het kamp achterbleven, zo werd hen meegedeeld, zouden eerst gaan baden. Gescheiden uiteraard, daarom waren de mannen en vrouwen immers apart gehouden. Later, toen Schelvis in Radom tewerkgesteld was, is hem verteld wat er precies met de achtergeblevenen was gebeurd. Nadat de mannen en vrouwen zich hadden uitgekleed, waren zij naar speciale kamers gevoerd waar zij werden vergast. Daarna waren hun lijken door leden van een joods arbeidscommando onderzocht op gouden tanden, die uit de monden geslagen werden. Vervolgens waren de lijken naar het crematorium gesleept en verbrand.
Schelvis en de andere jonge mannen werden overgebracht naar het werkkamp Dorohucza, een turfkamp waar de omstandigheden abominabel waren. Gevangenen sliepen in een tochtige barak, op de vloer en zonder dekens. De Polen en Nederlanders die hier al langer waren, zaten vol luizen. Omdat er geen wasgelegenheid was, wasten de gevangenen zich ’s morgens in de beek. Het werk bestond uit turfsteken. ’s Middags kreeg iedereen een liter soep, bestaande uit zuurkool, rotte appelen en soms hondenvlees. ‘Als we ’s middags en ’s avonds naar de barakken teruggaan, worden we altijd veel geslagen door de Oekraïeners. Het gaat namelijk nooit snel genoeg en zogenaamd nooit gedisciplineerd. Als je zo’n slag ontvangt, het zijn meestal een serie slagen, ben je nog niet gelukkig en dat voel je nog dagen lang’, aldus Schelvis. Hij was ook getuige van een executie van twee Nederlanders die hadden geprobeerd te vluchten. Samen met een andere Nederlandse drukker meldde Schelvis zich aan voor werk in een drukkerij buiten het kamp. Maar hij en het groepje waarvan hij deel uitmaakte kwamen uiteindelijk terecht in Lublin-Flugplatz, een werkkamp onder de rook van het concentratie- en vernietigingskamp Lublin-Majdanek. Van een drukkerij was geen spoor te bekennen, wel zag Schelvis er mannen met zware boomstammen sjouwen: ‘Uitgemergelde mensen met de dood in de schoenen trokken aan ons voorbij, voortgeholpen door SS en Oekraïeners met zwepen en stokken.’ Schelvis en de anderen uit Dorohucza, onder wie ook de Nederlander Jozef Wins, moesten in het kamp onder meer barakken bouwen.
"de zieken werden doodgeschoten"
Na een aantal dagen werden Schelvis en de andere drukkers overgebracht naar Radom, ten westen van Lublin. Radom was een bestaand joods getto, waarvan een deel van de bevolking in de kleermakerijen werkte. De omstandigheden waren er goed en SS’ers heeft Schelvis in het getto nauwelijks gezien. Hier stonden de drukpersen en een zetmachine die tijdens de getto-opstand in Warschau intact waren gebleven. In onderdelen waren zij naar Radom vervoerd waar Schelvis en de andere drukkers de machines eerst weer in elkaar moesten zetten. De betrekkelijke rust in het getto werd op 8 november 1943 wreed verstoord, toen de SS, de Grüne Polizei en hun Oekraïense helpers in het getto een razzia hielden. Schelvis, die met de andere drukkers tot degenen behoorde die gespaard bleven, zag het gebeuren: ‘De zieken, die niet mee konden, werden doodgeschoten’. Ook kinderen en bejaarden werden vermoord, terwijl de overigen werden weggevoerd naar het naburige concentratiekamp Szkolna om er, net als Schelvis uiteindelijk, te werken in de wapenfabriek.
Toen het Rode Leger in de zomer van 1944 oprukte, werd de kampleiding geslagen door besluiteloosheid. ‘Er heerste een reuze paniekstemming onder de Duitse leiding’, verklaarde Schelvis in 1947, ‘er kwam SS van het front gevlucht, langs ons, en ze wisten zelf niet wat ze zouden doen, ons overgeven of vluchten.’ Het bevel van de Sicherheitsdienst om bij het naderen van de Russen alle joden om het leven te brengen, legde de kampleiding naast zich neer. De gevangenen moesten zich gereedmaken voor een voettocht naar het ruim honderd kilometer westelijk gelegen Tomaszow-Mazowiecki, waar zij na vier dagen lopen aankwamen. Hier werden zij opgesloten in een kunstzijdefabriek en hielden zij zich in leven met soep van aardappelenschillen, gewerkt werd er niet. Na korte tijd werden de gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz, waar op het perron een selectie plaatsvond. Sommige vrouwen, die naar de goede kant werden verwezen, bleven achter voor werk in het kamp, terwijl de mannen die de dans ontsprongen - onder wie Schelvis - de trein weer ingeladen werden. Verder naar het westen ging het nu en uiteindelijk kwam het transport aan in Vaihingen bij Stuttgart, waar Schelvis op 8 april 1945 door het Franse leger werd bevrijd.
Jules Schelvis overleed op 3 april 2016 op 95-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amstelveen.
Ga naar het interview met Jules Schelvis
Lees meer over Nederlandse overlevenden